Geschiedenis van de drie-eenheid

Auteur: Willem Pluym

Inhoudsopgave

1. Inleiding

2. De Grieken en de Joden
2.1 De Alexander de Grote
2.2 Israël Rond het begin van de jaartelling

3. De wortels doorgesneden
3.1 Joden assimileren niet
3.2 De Joodse oorlogen
3.3 Christenen nemen afstand van Joden
3.4 Joden nemen afstand van Christenen
3.5 Rome

4. Het Griekse denken van de kerkvaders
4.1 Inleiding
4.2 Filosofie van Plato
4.2.1 De mens
4.2.2 De Ideeënleer of vormenleer
4.2.3 Godsbeeld van Plato
4.2.4 Philo van Alexandrië
4.3 Plato in het christendom

5. De ontwikkeling van de leer van de drie-eenheid
5.1 Ontwikkelingen in de tweede eeuw
5.1.1 Ebionieten en Nazareners
5.1.2 Polycarpus (69 -156 na Chr.)
5.1.3 Ignatius (ca 40 – ca 115 na Chr.)
5.1.4 De herder van Hermas (140 na Chr.)
5.1.5 Barnabas (150 na Chr.)
5.1.6 Justinus de Martelaar (100 – 163 na Chr.)
5.1.7 Theophilus van Antiochië († ca. 183)
5.1.8 Irenaeus (ca. 140 – 202 na Chr.)
5.1.9 Conclusie
5.2 Ontwikkelingen in de derde eeuw
5.2.1 Clement van Alexandrië (ca. 135 – ca. 215 na Chr.)
5.2.2 Tertullianus (ca. 160 – ca. 230 na Chr.)
5.2.3 Sabellius (ca. 215)
5.2.4 Synode van Antiochië
5.2.5 Conclusies
5.3 Ontwikkelingen in de vierde eeuw
5.3.1 Arius
5.3.2 Het Concilie van Nicea
5.3.3 De periode tussen de Concilies van Nicea en Constantinopel
5.3.4 Het Concilie van Constantinopel
5.3.5 Conclusies
5.4 Hoe het verder ging

6. Samenvatting en conclusies

1. Inleiding

In dit document geef ik antwoord op de vraag hoe de leer van de drie-eenheid de christelijke kerk is binnengekomen en de openbaring is losgelaten dat alleen JHWH God is en buiten Hem geen God bestaat (Deuteronomium 4:35). Om dit te begrijpen moet eerst de vraag worden beantwoord hoe het zo ver heeft kunnen komen dat het Christendom afstand heeft genomen van de Hebreeuwse kijk op de Bijbel en hun beleving van het geloof. Hoe heeft er tussen het Jodendom en Christendom die kloof kunnen ontstaan die wij nu kennen? Wij moeten dan bedenken dat aanvankelijk het Christendom één van de vele stromingen binnen het Jodendom was.

De diepste oorzaak is dat de jonge christelijke kerk verstrikt is geraakt in het Griekse denken. In dit document beschrijf ik hoe dit in de periode van de tweede tot de vijfde eeuw is gegaan. Ook geef ik aan hoe het komt dat nu, 16 eeuwen later, de brede stroom van Christenen wereld wijd nog steeds niet is terug gekeerd naar de Hebreeuwse wortels van het Christendom en de leer van de drie-eenheid nog heel stevig omarmt.

Voor achtergrondinformatie over het Jodendom in de tijd van het Romeinse rijk en de vroege christelijke kerk raad ik de volgende literatuur aan:

  • Van Sjabbat naar Zondag. Een historisch onderzoek naar de opkomst en de viering van de zondag in het vroege Christendom; Samuele Bacchiocchi; ISBN 978 90 752 26539; Bread of Life, 2008.
  • Israël verdeeld. Hoe uit een klein koninkrijk twee wereldreligies ontstonden; Jona Lendering; ISBN 978 90 253 03907; Atheneum – Polak & Van Gennep, 2015.
  • De Joodse Oorlog & Uit mijn leven; Flavius Josephus; ISBN 978 90 263 22945; Ambo, 2010.

 

2. De Grieken en de Joden

2.1 Alexander de Grote

Alexander III van Macedonië (356–323 voor Chr.) dankt zijn bijnaam “de Grote” aan het enorme gebied dat hij wist te veroveren van Griekenland in het westen tot aan de Indus in het oosten; het grootste rijk dat de oudheid gekend heeft. Helemaal bijzonder als je bedenkt dat hij dit reusachtige gebied binnen elf jaar onder zich bracht, en dat terwijl hij nog maar twintig jaar was toen hij aan de macht kwam. Ook Israël werd onderdeel van dit machtige Griekse rijk.

Hoewel Alexander de Grote pas 33 jaar was toen hij stierf, is zijn invloed op de wereld ongekend groot geweest. Hij bracht welvaart in het gehele rijk. Hij heeft steden gesticht, havens gebouwd en handelswegen geopend. Hij stimuleerde kunsten, filosofie, sport en wetenschap; in zijn hofhouding had hij biologen, historici en geologen die hij alles liet vastleggen wat ze tegenkwamen. Doordat hij overal steden stichtte en (Griekse en Macedonische) manschappen achterliet, kwam de oorspronkelijke bevolking in aanraking met de Griekse gewoonten. Omgekeerd namen de achtergelaten soldaten ook lokale gebruiken over. Het was het begin van de verspreiding van de Griekse cultuur en de vermenging ervan met diverse lokale culturen. Alexander de Grote streefde bewust een multiculturele samenleving na, onder andere door in de gestichte steden filosofische en wetenschappelijke centra in te richten. Alexandrië in Egypte had al snel een leidende positie in de ontwikkeling en verspreiding van de Griekse filosofie. Ook het Romeinse rijk kwam volledig onder invloed van de Griekse cultuur.

Israël ontkwam niet aan de invloed van de Griekse godsdienst, filosofie en cultuur. In de periode van 330 tot 164 voor Chr. was deze invloed heel sterk, vooral ook omdat de Griekse overheersers de Joden hun godsdienst en cultuur heel sterk opdrongen. Maar er ontwikkelden zich ook tegenkrachten. De Joodse priesterfamilie de Makabeeën kwamen in opstand tegen het Griekse bewind en stichtte in 164 voor Chr. de dynastie van de Hasmoneeën. Ook de Farizeeën kwamen in het geweer tegen de invloed van de Griekse godsdienst, filosofie en cultuur. Zij wisten het Jodendom te zuiveren en te bewaren voor heel veel Griekse invloeden.

De kerkvaders staan hier recht tegenover. Zij gaven in de tweede tot de vijfde eeuw richting aan de christelijke theologie vanuit hun Griekse denken.

2.2 Israël rond het begin van de jaartelling

Het gaat hier om de periode van 300 voor Chr. tot de eerste Joodse opstand in 66 na Chr. Na de Babylonische ballingschap ontstond er een volkbeweging, de Farizeeën, die zich beijverden om het woord van God zo zuiver mogelijk vast te leggen en aan de Israëlieten te onderwijzen en Israël te zuiveren van de Griekse godsdienst en cultuur. Er werd vastgesteld welke boekrollen duidelijk en geheel door Goddelijke inspiratie waren geschreven en welke niet. De discussies hierover duurde lang en waren heel fel. Geleidelijk aan ontstond de Tenach (de Tenach is het oorspronkelijke Oude Testament in het Hebreeuws). Plaatsen van ontmoeting en onderwijs werden de synagogen. Hier stond de Tora centraal. In de tijd van Jezus moeten er al vele synagogen zowel in Israël als daar buiten hebben bestaan. Dit moet een grote verandering zijn geweest want voor de Babylonische ballingschap was onderwijs over het woord van God voorbehouden aan de priesterklasse en werd er vooral in de tempel in Jeruzalem onderwijs gegeven.

Aan de Farizeeën en de Schriftgeleerden is te danken dat de Hebreeuwse taal, de cultuur en de Tenach zo goed bewaard zijn gebleven. Het is niet geheel terecht dat er binnen het Christendom zo negatief over de farizeeën en schriftgeleerden wordt gesproken. Of het hen gelukt is de Griekse invloeden geheel en al te weren uit het Jodendom is de vraag. In de Talmoed kom je soms nog sporen van de Griekse filosofie tegen.

De Joodse samenleving in Israël rond het begin van de jaartelling en dus ten tijde van het optreden van Jezus was uiterst verdeeld. Volgens Josephus waren er vier hoofdstromingen:

  1. De Farizeeën, maar ook zij waren onderling sterk verdeeld. De twee belangrijkste stromingen waren: de school van Sjammai, die de Tenach zo letterlijk mogelijk namen en alles heel nauwkeurig uitwerkten en de school van Hillel die beweerde dat het vooral ging om de gesteldheid van het hart. Jezus kan in veel opzichten beschouwd worden als een farizeeër.
  2. Daarnaast waren er de Sadduceeën die voortgekomen waren uit de machtstructuur van de de Hasmoneeën die regeerden van 164 – 37 voor Christus. Zij hadden zich de belangrijkste maatschappelijke functies toegeëigend waarvan het ambt van hogepriester veruit de belangrijkste was. Zij kwamen niet uit geslacht van Aaron en mochten volgens de Tora dit ambt niet vervullen. Dit leidde tot veel discussie met die Joden die de Tora serieus namen. De Sadduceeën hadden belang bij een goede verstandhouding met de Romeinse overheersers. Dat wil zeggen rust en vrede zodat hun functies niet in gevaar zouden komen. Ook hun godsdienstige uitgangspunten stonden ver af van die van de Farizeeën. Zij geloofden dat alleen de Tora door God geïnspireerd was. De Sadduceeën en hun knechten die de Tora bestudeerden, de schriftgeleerden, hadden meer dan andere groepen in de Joodse samenleving er belang bij om Jezus uit de weg te ruimen.
  3. De Essenen vonden dat de tempeldienst in Jeruzalem door de Hogepriester ontheiligd was, geen waarde meer had en in de ogen van God een gruwel was. Zij scheidden zich daarom af van de andere Joden die de tempeldienst wel respecteerden. Zij leefden in aparte steden en hadden hun eigen godsdienstige rituelen.
  4. De seculiere Joden die zich niets meer van God en de Tora aantrokken en die geheel of soms gedeeltelijk opgingen in de Grieks Romeinse cultuur van die tijd.

Ook ten aanzien van de Romeinse bezetters was er grote verdeeldheid. Sommigen zoals de Sadduceeën respecteerden de Romeinen, anderen streefden naar een onafhankelijke Joodse staat en bestreden soms in het geheim dan weer openlijk door opstanden het Romeinse gezag. Er waren voor religieuze joden slechts twee samenbindende factoren: ten eerste de Tora en ten tweede de tempeldienst in Jeruzalem.

 

3. De wortels doorgesneden

3.1 Joden assimileren niet

Het succes van de Romeinen was voor een deel te danken aan hun vermogen om onderworpen volkeren te assimileren. Volgens de Romeinse staatsfilosofie was de keizer goddelijk en had hij er recht op te worden vereerd. De meeste volkeren in het rijk aanbaden al meer goden en daar konden er nog wel een paar bij. De Joden hadden echter slechts één almachtige God. Daarom weigerden zij te assimileren. Desondanks was het Jodendom eerst nog een erkende godsdienst en werd hun manier van leven geaccepteerd. Uit historisch onderzoek blijkt dat het Christendom in de eerste decennia van haar bestaan beschouwd werd als één van de vele stromingen in het Jodendom en daarom ook geaccepteerd werd. Joodse gelovigen in de Messias bezochten de synagoge. Ook de Bijbel laat dit duidelijk zien en daar deelnamen aan de sjabbat, de feesten van JHWH (Leviticus 23) en zich ook verder aan de Tora hielden. Zij stonden in hoog aanzien bij heel het volk (Handelingen 21:20).

3.2 De Joodse oorlogen

Hierin kwam definitief verandering door de eerste grote opstand van de Joden. De drang naar een eigen staat waar de Tora zou gelden als de hoogste wet was heel groot en leidde dan ook in 66 na Chr. tot de eerste Joodse oorlog tegen de Romeinen. De Joden die geloofden in Jezus de Messias deden hieraan niet mee omdat Jezus gewaarschuwd had voor deze oorlog en zijn volgelingen had aangeraden te vluchten. In 70 na Chr. behaalden de Romeinen onder aanvoering van Titus de overwinning en werd de tempel in Jeruzalem vernietigd. Met de tempel verdween ook één van de belangrijkste samenbindende factoren. De belasting die de Joden jaarlijks afdroegen aan de tempel in Jeruzalem werd door de Romeinen omgezet in een belasting voor de bouw en het onderhoud van de tempel van Jupiter in Rome. Het verlies van de tempel in Jeruzalem en het bijdragen aan een heidense tempel frustreerden de Joden tot op het bot. Het feit dat de Joden die in Jezus geloofden niet aan de oorlog hadden deelgenomen kwam de verhouding tussen Joden en Joodse gelovigen in Jezus de Messias niet ten goede.

De jaren van 70 tot 136 na Chr. werden gekenmerkt door regelmatige opstanden van de Joden overal in het Romeinse Rijk. De Joden kregen hierdoor een steeds slechtere naam. Dit veroorzaakte ook rellen van Romeinen tegen de Joden. De nederlaag van de Joden in hun tweede oorlog tegen de Romeinen van 132 tot 136 na Chr. onder aanvoering van Bar Kochba die door de Joden als Messias werd beschouwd, maakte aan al hun inspanningen om een eigen staat te stichten radicaal een einde, ruim 18 eeuwen lang.

In 135 na Chr. doopte keizer Hadrianus Judea om tot de Romeinse provincie Palestina en Jeruzalem kreeg de Romeinse naam Aela Capitolina. De Joden werden definitief over het hele Romeinse Rijk verspreid; Jeruzalem was zelfs verboden voor Joden. Ook aan de bloeiende christelijke gemeente in Jeruzalem die geleid werd door 15 Joodse oudsten kwam een einde. Het prille Christendom kon niet meer vanuit Jeruzalem worden geleid. Van de vele Joodse groeperingen die in de tijd van Jezus in Israël te onderscheiden waren, bleven alleen de Farizeeën en de gelovigen in Jezus de Messias over. De Farizeeën gingen verder onder de vlag van het rabbinale Jodendom en het Messiaanse Jodendom werd het Christendom, geleid door de Christenen in Rome. In de periode van 70 tot 150 na Chr. namen Joden en Christenen steeds meer afstand van elkaar en ontwikkelde de gemeente in Rome zich geleidelijk tot leider van de Christenheid.

3.3 Christenen nemen afstand van Joden

Veel nieuwe Christenen in het begin van de tweede eeuw in Rome hadden een heidense oorsprong. Zij voelden zich totaal niet verwant met de Joden. De heel negatieve antisemitische denkbeelden van de Romeinen over de Joden worden door de bekende Romeinse schrijvers: Seneca, Persius, Quitilianus en Tacitus uit de doeken gedaan. De algemene teneur van hun schrijven is: “Die luie Joden die een dag in de week niet werken en hun lichaam verminken door de besnijdenis”. Door de heel gewelddadige Joodse opstanden tegen de Romeinen was dat alleen nog maar erger geworden. De eerste kerkvaders zoals Ignatius, Barnabas en Justinus stelden dat het Joodse leven van het zich houden aan de spijswetten en het vieren van de feesten van JHWH onverenigbaar waren met het navolgen van Jezus. Hun opvatting was bijvoorbeeld: als je de sjabbat viert, verloochen je Jezus. Ook putten zij zich soms uit in het verspreiden van leugens en haat in de richting van de Joden.

Het was voor Christenen belangrijk om niet voor Jood te worden aangezien wilde je in de Romeinse gemeenschap meetellen. Door niet als Jood te worden beschouwd behoefde je bovendien geen tempelbelasting te betalen. De kerk in Rome wekte haar leden op om zich niet Joods te gedragen. De leden werd verboden om de Sjabbat te houden. Er kwam een verbod op het bezoeken van de synagoge. Pesach werd vervangen door het Paasfeest dat gevierd werd op de dag die gewijd was aan Venus (Aphrodite in Griekeland en Astarte in Israël). De argumenten om dergelijke dingen te doen hadden geen Bijbelse grond, maar werden voor de gelegenheid bedacht. Zo werd er geleerd dat de sjabbat een straf van God was voor de ongehoorzame Joden en dat die dag daarom voor Christenen werd afgeschaft en vervangen werd door de dag van de opstanding, de zondag. Het Romeinse Rijk kende de verering van de zon en de zondag als aparte dag voor godsdienstige bezigheden paste dus in het Romeinse patroon van normen en waarden. Dat de Bijbel nergens en niemand opdraagt om deze dag te vieren deed niet ter zake.

3.4 Joden nemen afstand van Christenen

De eerste reden dat Joden afstand namen van de aanhangers van Jezus de Messias lezen wij in het boek Handelingen. In Handelingen 13:13-47 staat dat Paulus het evangelie predikte in de synagoge van Antiochië en daarop werd uitgenodigd om de volgende sjabbat weer te spreken. Opmerkelijk is dat de Joden geen aanstoot namen aan het evangelie dat Paulus predikte van redding door Jezus de Messias. Op de volgende sjabbat loopt heel Antiochië leeg om de boodschap van Paulus te horen. Dit vervulde de Joden met afgunst. Ook in Handelingen 17:5 lezen wij dat de Joden jaloers werden op de heidenen die tot geloof kwamen. De reden voor deze afgunst en jaloezie was dat heidenen die zich tot dan toe niets hadden aangetrokken van de Tora, plotseling ook deel kregen aan de genade van God. Hun probleem was dat heidenen die zich niet hadden gehouden aan de spijswetten, de sjabbat en niet besneden waren, nu net als zij ook behoorden tot het uitverkoren volk. Dit tastte hun identiteit aan. Dit was een vorm van assimilatie die zij hoe dan ook niet wilde accepteren. Ook nu nog wordt het argument aangehaald dat Christenen die de feesten van JHWH (Leviticus 23) gaan vieren en de sjabbat houden de Joden hun identiteit zouden ontnemen.

Een tweede reden van de verwijdering tussen Joden en aanhangers van Jezus de Messias is het niet deelnemen aan de Joodse oorlogen tegen de Romeinen. In de Joodse opvatting was dit een daad van collaboratie met de vijand. Je had je onttrokken aan het lijden en gaf er dus blijk van geen offers te willen brengen voor het vestigen van de Joodse heilstaat volgens het model van de Tora. Dit was een belangrijke reden voor de Joden de Christenen te verbieden om de synagogen te bezoeken. Door het gebrek aan een centraal Joods gezag volgden lang niet alle synagogen dit bevel op.

Een derde reden voor scheiding van Joden en Christenen had te maken met de door de kerkvaders ontwikkelde leerstellingen die tegen de Tora in ging. Het gaat hier om het houden van de zondag in plaats van de sjabbat, het niet houden van de feesten van Leviticus 23 maar vooral ook om de leer dat Jezus de Messias door sommige Christenen gezien werd als God naast JHWH, de Eeuwige. Deze leerstelling deed al snel in de tweede eeuw opgang onder de Christenen. Dit konden de Joden nooit accepteren. In hun ogen was dit pure afgoderij om een mens gelijk te stellen aan de Allerhoogste. Het niet willen toegeven aan deze afgoderij heeft velen van hen in de loop der eeuwen het leven gekost.

3.5 Rome

De christelijke gemeente van Rome was in 95 na Chr. al heel belangrijk geworden, veel belangrijker dan de andere gemeenten. Met respect werd er gekeken naar de gemeente in Rome. Rome ging zich ook met andere gemeenten bemoeien en deelde binnen de jonge christelijke kerk steeds meer de lakens uit. Zo werd door Rome opgedragen aan andere christelijke gemeenten om de sjabbat af te schaffen en om Pesach niet meer te vieren maar te vervangen door Pasen; er kwamen nieuwe feesten zoals het kerstfeest en werden Bijbelse feesten afgeschaft: het feest van de Ongezuurde Broden, het Bazuinenfeest, de Grote Verzoendag en het Loofhuttenfeest. Het Christendom mocht om politieke redenen immers niet verward worden met het diep verachte Jodendom. Joden waren niet meer welkom in de christelijke gemeenten tenzij zij zich onderwierpen aan de grillen van Rome. Natuurlijk waren er reacties van mensen die het hiermee niet eens waren. Zo iemand was Polycarpus, een leerling van de apostel Johannes. Rond 150 na Chr. ging hij, een oude man, van Antiochië naar Rome om de toenmalige paus te bewegen om weer terug te keren naar het Bijbelse Pesach en het Paasfeest af te schaffen. Hij had geen succes. De Hebreeuwse wortels waren definitief doorgesneden en vervangen door die van Rome. Toch bleven tot in de derde eeuw ver verwijderd van Rome Christenen naar de synagoge gaan. De sjabbat heeft het, vooral in het oostelijk deel van het Romeinse Rijk, nog eeuwen langer vol gehouden. Later werden ook andere leringen zoals de leer van de drie-eenheid en de kinderdoop vanuit Rome verspreid over de Christenheid.

 

4. Het Griekse denken van de kerkvaders

4.1 Inleiding

Met het doorsnijden van de Hebreeuwse wortels raakte het Hebreeuwse denkkader waarbinnen Tenach en de geschriften van het Nieuwe Testament moeten worden uitgelegd, uit het zicht van de kerkvaders. Het was daarom een heel grote opgave voor de Grieks georiënteerde nieuwe kerkleiders om de boodschap van Jezus de Messias goed uit te leggen aan de nieuwe gelovigen. Zij deden hun uiterste best, namen zo goed mogelijk afstand van het heidendom rondom hen, velen riskeerden hun leven en menigeen stierf de marteldood in een Romeinse arena. Achteraf kunnen wij constateren dat hun Bijbeluitleg veel manco’s vertoonde. Hierbij speelden een drietal factoren een dominante rol:

  • De kerkvaders gebruikte bij hun Bijbeluitleg de Septuaginta. De Septuaginta (soms afgekort tot “LXX”) is een vertaling van de Tenach uit het Hebreeuws in het Grieks. Deze vertaling is volgens het verhaal tussen 250 en 150 voor Christus door 70 Joodse mannen gemaakt ten behoeve van de Joden in Egypte die het Hebreeuws niet meer machtig waren. Deze mannen waren sterk beïnvloed door de Griekse cultuur. De Septuaginta draagt daar de sporen van. Via de Septuaginta is het Griekse denken weer in onze Bijbelvertalingen doorgesijpeld. Het was met name een probleem dat voor veel Hebreeuwse begrippen geen goede vertaling in het Grieks bestonden. Er werden begrippen gebruikt die in het Grieks toch net wat anders betekenen dan in het Hebreeuws. Voorbeelden: geest, ziel, god, eeuwig, afgezant, dag, enz.
  • Door de grote leemten in kennis van het Hebreeuws begrippenkader en de Hebreeuwse cultuur waren zij gedwongen via analyse, redeneringen, indelingen, definiëren van nieuwe begrippen en allegorische uitleg grip te krijgen op de teksten van de schrijvers van de Bijbel. Uiteindelijk werd het verkregen begrip vastgelegd in een systeem van dogma’s.
  • Bij deze worsteling vonden zij steun bij de leer van Plato. Deze Griekse filosoof leefde rond 400 voor Chr. Veel kerkleiders waren hoog opgeleid, kende de filosofie van Plato en hielden ook na hun bekering vast aan Plato. Hierdoor heeft hij grote invloed uitgeoefend op de christelijke dogmatiek. De filosofie van Plato is op heel veel plaatsen het christendom binnen gedrongen en zo wijd verspreid dat veel Christenen er geen erg meer in hebben dat bepaalde leringen en vooral de manier van denken niet uit de Bijbel maar van Plato afkomstig is.

De lijst met manco’s die het gevolg zijn van het niet goed doorgronden van de Hebreeuwse begrippen, denkwijze en geschreven cultuur is heel lang. Maar nu eerst Plato. Hier ligt de basis van de leer van de drie-eenheid.

4.2 Filosofie van Plato

Plato was een van de allergrootste filosofen uit de oudheid. Heel het godsbeeld en wereldbeeld van veel Grieken en Romeinen waren gebaseerd op de filosofie van Plato. Om het Christendom ingang te laten vinden bij de tijdgenoten van de kerkvaders, gebruikten zij veelvuldig de filosofie van Plato. Plato is daardoor de Griekse filosoof die de meeste invloed heeft gehad op de christelijke kerk. Ik noem een paar belangrijke denkbeelden van hem die in bewerkte vorm het Christendom zijn binnen gedrongen.

4.2.1 De mens

In navolging van Pythagoras beschouwde Plato de mens als bestaande uit een lichaam en een onsterfelijke ziel. Het wezen van de mens was zijn ziel, zijn innerlijk. Deze ziel is volgens Pythagoras en Plato onsterfelijk. Als heel goede mensen zoals filosofen sterven, gaat hun ziel direct naar een volmaakte hogere wereld. Bij het sterven van een gewoon mens reïncarneert zijn ziel naar een volgend lichaam. Bij heel slechte mensen gaat de ziel direct naar de hel om daar door marteling eeuwig gestraft te worden. Gewone mensen met veel slechte eigenschappen moesten eerst in de hades, de Griekse hel, met vuur worden gestraft voordat zij in een volgend lichaam kunnen reïncarneren.

4.2.2 De Ideeënleer of vormenleer

Plato stelt dat de realiteit bestaat uit twee niveaus, twee werkelijkheden. Namelijk de waarneembare, zintuiglijke werkelijkheid waarin alles veranderlijk is en de eeuwige, onveranderlijke werkelijkheid die alleen toegankelijk is voor het denken. Iets verder uitgewerkt:

  • De aardse waarneembare veranderlijke werkelijkheid.
    De aardse werkelijkheid is een lagere werkelijkheid die gebrekkig, slecht en onvolmaakt is. Op aarde zie je wel een bloem, een paard, een driehoek en de liefde van een moeder voor haar kind, maar die zijn toch onvolmaakt, gebrekkig. Deze zaken zijn slechts schaduwen van die andere, hogere werkelijkheid. Het lichaam behoort aan deze lagere aardse werkelijkheid toe. Het is belangrijk de dingen op aarde te beschouwen vanuit de hogere werkelijkheid en zo veel mogelijk afstand te nemen van het aardse. Want het aardse is vol zonde en is slecht.
  • De hogere niet waarneembare onveranderlijke werkelijkheid.
    De hogere werkelijkheid is de onzichtbare, geestelijke werkelijkheid. Hier bestaan de perfecte “ideeën of vormen”. Hier bevinden zich de perfecte bloem, het volmaakte paard, de volmaakte moederliefde, de perfecte driehoek. Met de rede, in het Grieks de logos, heeft de onsterfelijke ziel van de filosoof reeds deel aan deze volmaakte hogere wereld.

Het belangrijkste is deze hogere geestelijke werkelijkheid. Om de volmaaktheid van de hogere werkelijkheid te bereiken moet je je toeleggen op de rede, de analyse, de logica, de wetenschap. Want die behoren tot deze hogere werkelijkheid. Leg alles wat aards is af. Dat wil zeggen: niet genieten van eten en drinken, veel vasten, weinig waarde hechten aan bezit, geen seks, enz. Door deze versterving aan het aardse krijgt de onsterfelijke ziel deel aan het hogere.

4.2.3 Godsbeeld van Plato

Plato beschouwt god als het hoogste idee, perfect, volmaakt, goed, onveranderlijk, eeuwig. Het is een abstract godsbeeld. Het is niet een god waarmee je een relatie kunt aangaan, zoals dat in de Bijbel wordt beschreven. Als hij niet volmaakt is, zal hij geen god zijn, want alleen een volmaakte god zal ons tot god kunnen zijn. Deze abstracte god, heeft alle volmaakte ideeën of vormen gemaakt. Hij heeft de hogere werkelijkheid gemaakt, maar staat daar zelf buiten. Deze hoogste god van Plato wordt gemanifesteerd door twee goddelijke wezens:

  • Er is volgens Plato een goddelijk wezen dat hij de Demiurg noemde, de ambachtsman. De Demiurg is onvoorwaardelijk en welwillend aan de abstracte god en heeft uit de volmaakte perfecte ideeën het universum met de wereld gemaakt. Hij heeft de hogere wereld nagemaakt in het universum en de wereld. De Demiurg heeft dit zo goed mogelijk gedaan, maar het is niet perfect, dat is alleen de hogere werkelijkheid.
  • Een tweede goddelijk verschijnsel is de Wereldziel. De Wereldziel of ook Geest van het universum, heeft dezelfde relatie tot het universum als de ziel van de mens tot zijn fysieke lichaam.  Het universum met de wereld werd beschouwd als een levend wezen, begiftigd met gevoel, wil en verstand. Hierdoor was ook alles wat leefde met elkaar verbonden.

Filosofen uit de periode van de eerste eeuw voor Christus tot de tweede eeuw na Christus hebben de filosofie van Plato meer in overeenstemming gebracht met die van de Stoïcijnen en van Pythagoras. Zij brachten in de filosofie van Plato onder andere meer structuur aan tussen de drie aspecten van de godheid. Zij onderscheiden de volgende drie goddelijke aspecten:

  • De allerhoogste godheid of ook de Ene genoemd;
  • De Demiurg van Plato werd vervangen door de goddelijke rede, de logica: de logos. De logos komt uit de Ene voort. De stoïcijnen verstonden onder logos de levenskracht van het universum. De logos vormt de oorsprong van het universum, een soort oerfenomeen. Door de logos is dan het heelal tot stand gekomen.
  • De wereldziel, die ook uit de allerhoogste godheid voortkwam, woonde in de materie en had de materie tot stand gebracht. Hier speelt ook het begrip logos een rol.

4.2.4 Philo van Alexandrië

Philo van Alexandrië (ca.30 v.Chr. – ca.50 n. Chr.) was jood die de Joodse godsdienst wilde laten aansluiten op de Griekse filosofie van Plato. God was voor Philo de Ene, de Eeuwige, de alles overstijgende werkelijkheid. Het menselijk denken kon Hem niet bevatten, Hij was te verheven te groot. Deze God heeft zich uitgedrukt in het woord, de logos. De logos is voor Philo het evenbeeld van de volmaakte ideeën of vormen van Plato. Philo noemt de logos “de eerstgeboren Zoon”. Philo beschouwt deze logos, niet als een goddelijk wezen, maar als een schepping van God zoals de Tora dat is.

Omdat in de proloog van het Johannes evangelie het woord logos voorkomt dat door de kerkvaders ten onrechte werd opgevat als een aanduiding voor Jezus, dachten de kerkvaders dat Philo bewust of onbewust het ook had over Jezus. Philo werd voor de vroege kerkvaders daarom heel belangrijk en werd door sommigen van hen, zoals Eusebius en Jerome, zelfs als christen beschouwd.

4.3 Plato in het christendom

De filosofie van Plato is op heel veel plaatsen het christendom binnen gedrongen en zo wijd verspreid dat veel Christenen er geen erg in hebben dat bepaalde leringen niet uit de Bijbel maar van Plato afkomstig zijn. De meeste kerkvaders waren ook na hun bekering aanhangers van de filosofie van Plato. Zij hadden een allegorie bedacht om dit duidelijk te maken: Zoals de Israëlieten goud en zilver meenamen toen zij uit Egypte werden geleid, zo namen de kerkvaders de filosofie van Plato mee toen zij hun oude leven achter zich lieten en zich bekeerden. Sommige kerkvaders gaan nog een stap verder en beschrijven Plato als de eerste Christen.

Ik noem een paar voorbeelden van de filosofie van Plato in het traditionele Christendom.

Drie-eenheid

De abstracte god van Plato – het hoogste idee, perfect, volmaakt, goed, onveranderlijk, eeuwig – werd door de kerkvaders beschouwd als de God van de Bijbel, JHWH. De volmaakte ideeën of vormen, die Philo de logos noemde, werden door de kerkvaders beschouwd als Jezus de Messias en de wereldziel was natuurlijk een verwijzing naar de heilige Geest. Hiermee sloot de leer van de drie-eenheid goed aan bij de toen algemeen als waarheid beschouwde leer van Plato. In de tweede en derde eeuw na Christus verdrong dit Griekse beeld van god het Hebreeuwse begrip van God JHWH.

De hemel is de hogere geestelijke werkelijkheid

De hogere geestelijke werkelijkheid is de hemel. Daar is alles volmaakt. Als een Christen sterft dan gaat zijn onsterfelijke ziel die opgesloten zit in het lichaam, naar de hemel. Dit is een zeer wijd geaccepteerde theologie in het Christendom. Echter nergens staat in de Bijbel dat de ziel onsterfelijk is, dat de ziel opgesloten zit in het lichaam en ook niet dat de ziel naar de hemel gaat. Een bijkomend proleem is dat het Hebreeuwse begrip ziel (levend wezen, ik, levensadem) een heel andere is dan het Griekse begrip voor ziel (gevoel, wil, verstand).

Onthecht aan de aarde

In meer serieuze christelijke kringen wordt nog al eens het natuurlijke leven ondergewaardeerd. Het gaat niet om het leven op aarde maar om het leven in de hemel. Zie dus af van weelde, rijkdom, huwelijk, seks, lekker eten en drinken. Je zou daardoor gehecht kunnen raken aan aardse zaken die absoluut onbelangrijk zijn. Leef sober. Maar de Bijbel leert dat van dergelijke aardse zaken zeker genoten mag worden.

In 1 Timotheüs 3:4 waarschuwt Paulus tegen deze leer. Alles wat God geschapen heeft en wat volgens de Tora rein is mag worden gebruikt en er mag van worden genoten. Dit geldt voor eten, drinken, relaties, goederen, het huwelijk, enz. De Joden waren vooral gericht op het aardse leven dat geleefd moest worden volgens de onderwijzing van God zoals dat in de Tora was neergeschreven door Mozes. De kerkvaders, met hun Griekse culturele achtergrond vonden dit profaan. Het leven ging volgens hen niet om het aardse maar om het hogere, geestelijke.

De rede

Het rationele denken is heel bepalend voor de Griekse cultuur. Er is een streven om alle mogelijke zaken door redeneringen, analyses, definities en indelingen te kunnen begrijpen. Er zijn regels opgesteld om vast te stellen wat een juiste redenering is. Deze rationele manier van benaderen van zaken werd niet alleen op het materiële, waarneembare toegepast, maar ook op zaken betreffende: God, Jezus, schepping, zonde, dood, hemel, hel, enz.

Wij zullen in de volgende hoofdstukken zien dat het oplossen van het probleem van de goddelijkheid van Jezus de kerkvaders een paar eeuwen intensief heeft bezig gehouden. Voor hen was het uiterst belangrijk om met goede antwoorden te komen, om de zaken scherp te formuleren. Het zielenheil was er immers mee gemoeid. Het zielenheil werd zo onderwerp van een intellectueel gevecht tussen de kerkvaders onderling. De verliezer werd uitgestoten uit de kerkelijke gemeenschap, werd geëxcommuniceerd. Vaak ging het gevecht door en kwam de verliezer weer boven te liggen. Dan werd hij weer gerehabiliteerd en zijn opponent werd dan geëxcommuniceerd.
Het Hebreeuwse denken is gericht op: Mannenbroeders wat moeten wij doen? (Handelingen 2:37). Bij hen is het zielenheil verbonden met de levenswandel. Verschillen in inzicht worden beschouwd als mogelijkheden tot verdieping van het inzicht en het verbeteren van de levenswandel. In de eerste eeuw voor Chr. zien wij dat de twee belangrijkste scholen van Farizeeën – de school van Hillel en die van Sjammai – totaal verschillende inzichten hadden maar toch vriendschappelijk met elkaar omgingen.

5. De ontwikkeling van de leer van de drie-eenheid

De kerkvaders hebben in de loop van de tweede, derde en vierde eeuw over talrijke onderwerpen heftige worstelingen met elkaar doorgemaakt. Dat gold zeker voor de visie van de jonge kerk op Jezus de Messias. Uiteindelijk resulteerde dit in de leer van de drie-eenheid die in officiële kerkdocumenten werd vastgelegd en als wet in het West-Romeinse rijk werd ingevoerd.

In dit hoofdstuk beschrijf ik chronologisch hoe de ontwikkeling is verlopen van de visie van Jezus en de apostelen van: “JHWH is God en buiten Hem is er geen God” tot de visie van de kerk: JHWH, Jezus en de heilige Geest zijn alle drie één zelfde goddelijk wezen dat bestaat uit drie verschillende goddelijke personen, allen hiërarchisch gelijk, almachtig, alwetend en zonder begin of eind.

5.1 Ontwikkelingen in de tweede eeuw

5.1.1 Ebionieten en Nazareners

Deze twee namen beschrijven mogelijk maar één groep vroege Christenen in het zuiden van Syrië.

Toen Jeruzalem in 66-70 na Chr. door Titus werd aangevallen, vluchtten de Christenen die in Judea woonden, naar het noorden naar Pella, waar ze een kerk stichtten die de volgende paar honderd jaar standhield. Zij waren gehoorzaam aan de waarschuwing van Jezus in zijn profetie op de Olijfberg (Lucas 21:21) over de ondergang van Jeruzalem. Deze groep Christenen noemden zichzelf Nazareners. Sommige buitenstaanders merkten met minachting hun armoede op en noemden hen daarom Ebionieten naar het Hebreeuws woord ebjonim wat armen betekent.

Zij beschouwden Jezus niet als God, maar als een gewone Joodse man die vol was van de heilige Geest en daarom Zoon van God werd genoemd. De vroege kerkvaders zoals Clement (±100 na Chr.), Justinus de Martelaar (100-165 na Chr.) en Irenaeus (140-202 na Chr.) schrijven met een zeker respect over hen. Hun leer over Jezus is in die tijd nooit een punt van discussie geweest.

5.1.2 Polycarpus (69 -156 na Chr.)

Polycarpus was een leerling van de apostel Johannes. Hij was door de apostelen aangesteld tot leider (bisschop) van de gemeente in Smyrna. In die tijd bestond er een uitgebreid netwerk van leiders van de christelijke gemeenten. Ignatius schreef over Polycarpus dat hij onderricht gaf in de juiste leer. Van Polycarpus is één brief bewaard gebleven. Daarin staat helemaal niets dat ook maar in de verte verwijst naar de leer van de drie-eenheid:

  • Hij spreekt nooit over Christus als God, en houdt altijd een duidelijk onderscheid tussen de Vader en de Zoon;
  • De Vader is de God van Jezus en Jezus is de Verlosser;
  • God is de Vader van onze Heer Jezus Christus;
  • Christus ontving heerlijkheid van God bij zijn opstanding;
  • Het geloof moet zijn: in onze Heer Jezus Christus en in zijn Vader die hem uit de dood heeft opgewekt.

 

 

5.1.3 Ignatius (ca 40 – ca 115 na Chr.)

Ignatius was bisschop van Antiochië en werd ergens tussen de jaren 110 en 117 in het Colosseum in Rome ter dood gebracht. Op zijn noodlottige reis naar Rome schreef hij brieven aan verschillende kerken. In de brieven bestrijdt hij de gnostiek. Hij pleit voor het gezag van de bisschop. Zonder dit gezag is de doop en het heilig avondmaal niet geoorloofd. Hieruit blijkt duidelijk zijn Grieks hiërarchisch denken dat de apostelen vreemd was. De gemeente van Rome bekleedt in zijn visie de eerste plaats. De verlossing dacht hij niet in morele termen als verlossing van de zonden, maar zag die meer als bevrijding van de dood. Daarom noemde hij het avondmaal een geneesmiddel tot onsterfelijkheid. Van hem is ook de uitspraak: ”Iedereen die op wat voor manier dan ook Pesach samen met de Joden viert wordt medeplichtig met hen die de Heer hebben gedood”.

In al zijn brieven komt het essentiële onderscheid tussen God en Jezus en de ondergeschiktheid van de Zoon aan de Vader naar voren. Hij spreekt van:

  • God als de Vader van Jezus Christus;
  • Van één God, die zich heeft geopenbaard door Jezus Christus, zijn Zoon;
  • Spoort zijn toehoorders aan om: “u ondergeschikt te maken aan de bisschop en aan elkaar, zoals Jezus Christus in het vlees deed aan de Vader”;
  • Verwijst naar de God van Jezus Christus, die door de Vader is opgewekt.

In deze teksten is geen duidelijke aanwijzing te vinden dat de gedachten van Ignatius gingen in de richting van de drie-eenheid. Maar aan de andere kant lijkt Ignatius elders in zijn brieven wel verder te gaan dan de apostelen doordat hij Jezus beschrijft als God, met uitdrukkingen als: Jezus onze God, onze God Jezus Christus en de tijdloze, de onzichtbare, die om ons zichtbaar werd. We zeggen “lijkt” omdat er een mogelijkheid is dat we hier voorbeelden hebben van de latere interpolaties:

  • De onzekerheid ontstaat doordat in een Syrische versie Ignatius Brief aan de Romeinen afsluit met: “Jezus Christus onze God”, terwijl de andere versies simpelweg afsluiten met: “Jezus Christus”;
  • Evenzo werd in zijn brief aan de Efeziërs “bloed van Christus”‘ veranderd in “bloed van God”.

Dit wekt het vermoeden dat andere teksten waarin Jezus God wordt genoemd, op dezelfde manier zijn bewerkt om in latere overtuigingen te passen. Of dit werkelijk zo is, is onzeker.

5.1.4 De herder van Hermas (140 na Chr.)

Het volgende voorbeeld van vroegchristelijke literatuur is het boek van Hermas, gedateerd ongeveer 140 na Chr. Het is een boek met visioenen, geschreven in een poging de Christenen in Rome tot grotere spiritualiteit te bewegen. Bij latere schrijvers zoals Irenaeus stond deze literatuur hoog aangeschreven. In dit geschrift komt mogelijk voor de eerste keer het voorbestaan van Jezus duidelijk aan de orde als hij schrijft: “De Zoon van God is veel ouder dan zijn hele schepping, zodat hij de raadgever van de Vader was in zijn schepping”. Maar de ondergeschiktheid van de Zoon aan de Vader en zijn afhankelijkheid van Hem wordt niet in twijfel getrokken. Jezus ontving de wet van de Vader en ontving alle macht van Hem.

5.1.5 Barnabas (150 na Chr.)

Waarschijnlijk is het volgende document, chronologisch gesproken, de brief van Barnabas, van circa 150 na Chr. De brief van Barnabas heet zo omdat men heel vroeger onterecht dacht dat deze brief door de apostel Barnabas zou zijn geschreven. De brief stond hoog aangeschreven in de vroege kerk.

Inmiddels heeft de leerstelling van het voorbestaan ​​van de Zoon voet aan de grond gekregen en wordt hij aangeduid als schepper: “… hij (Jezus) was de Heer van de hele wereld, tot wie God bij de grondlegging van de wereld zei: “Laat ons de mens maken naar ons beeld en naar onze gelijkenis”. Ook hier weer de gedachte dat Jezus naast JHWH al voor de grondlegging van de wereld bestond. Hij was de uitvoerder van de plannen van JHWH en is dus ondergeschikt aan Hem. Dit doet denken aan het godsbeeld van Plato (zie paragraaf 4.2.3).

5.1.6 Justinus de Martelaar (100 – 163 na Chr.)

Justinus was een filosoof uit Palestina die onder de indruk kwam van de moed van Christenen. Toen iemand hem voor hield dat Jezus de beste filosoof was, kwam hij tot bekering. Toch heeft hij de filosofie van Plato nooit losgelaten en heeft die verweven met zijn uitleg van de Bijbel. Hij was ervan overtuiging dat filosofen als Socrates en Plato via de logos (dat is de rede, het rationele denken), door God werden geïnspireerd en dat de god van Plato dezelfde was als de God van de Bijbel.

Zijn belangrijkste werken zijn de verdediging van het christelijk geloof gericht aan de keizer en de dialoog met Trypho een Joodse tegenstander van het Christendom.

Justinus de Martelaar stelde duidelijk dat Jezus een wezen was dat door God was geschapen. Dus, omdat de Zoon werd geschapen, beschouwt Justinus hem als een afzonderlijke persoon, inferieur en ondergeschikt aan de Vader. Hij spreekt over de Vader als: Heer van die Heer die op aarde verscheen en de bron van al zijn macht. Hij deed vaak uitspraken over de Zoon als: volgende in rang en volgende na God. De Zoon is de eerste macht na God de Vader en soevereine Heer van allen, aldus Justinus. Verder schrijft Justinus de Martelaar dat Jezus God is en voor de tijd bestond. Daarnaast is Jezus voorbestemd om mens te worden.

Ook meldt Justinus dat er Christenen zijn waar hij het niet mee eens is. Zij beschouwen Jezus als een gewone man, geboren uit menselijke ouders die door God uitverkoren is om Christus, dat is Gezalfde, te zijn.

Justinus opende in Rome een school voor wijsbegeerte. Daar organiseerde hij publieke filosofische debatten. Tijdens een golf van christenvervolging onder keizer Marcus Aurelius werd Justinus gearresteerd. Omdat hij weigerde te offeren aan de Romeinse goden, stierf hij omstreeks 163 na Chr. de marteldood.

5.1.7 Theophilus van Antiochië († ca. 183)

Kort na het martelaarschap van Justinus werd Theophilus bisschop van Antiochië. Hij probeerde het Christendom voor te stellen als een aantrekkelijke godsdienst die verwant was aan maar meer verheven was dan de Griekse filosofie. Hij schrijft dat Gods geboden aan Mozes boven alle heidense geschriften staan en dat onder andere Plato zijn wijsheid heeft opgedaan uit de Tora zonder dat te benoemen.

 

Hij geloofde net als Justinus de Martelaar in de suprematie van God, en de Zoon als een schepping van God, die “vóór alle dingen” werd voortgebracht vanuit de rede (logos) van de Vader. Theophilus gebruikt voor het eerst het woord drie-eenheid (trias) met betrekking tot de godheid. Echter zijn begrip voor drie-eenheid heeft geen betrekking op de relatie tussen God de Vader, de Zoon en de heilige Geest. Bij hem heeft drie-eenheid betrekking op: God, de rede (logos) en de wijsheid.

5.1.8 Irenaeus (ca. 140 – 202 na Chr.)

Irenaeus, jaren lang bisschop in Lyon, is de eerste grote theoloog van de christelijke kerk. Hij is de grondlegger van de christelijke dogmatiek. Hij stelde de geloofsbelijdenis op, die later op het concilie van Nicea (325 na Chr.) de basis werd van de belangrijkste christelijke geloofsbelijdenis. Ook ontwikkelde hij de algemeen aanvaarde verzoeningsleer en hij leverde een bijdrage aan de leer van de drie-eenheid. Verder bestreed Irenaeus afwijkende meningen en vooral hen die de gnostiek aanhingen.

Volgens Ireneüs moest de verkondiging van het geloof terug te voeren zijn op de leer en de verkondiging van de apostelen. De apostelen gaven de rechte leer door aan hun leerlingen. De apostel Johannes deed dat aan Polycarpus. Deze leerlingen deden dat weer aan hun leerlingen. Irenaeus ontving zo onderwijs van Polycarpus. Irenaeus noemt dit de apostolische successie. Volgens hem heeft de bisschop hierbij een centrale rol en met name de bisschop van Rome is van groot belang omdat de gemeente in Rome is gebouwd op de apostelen Petrus en Paulus. Irenaeus beschouwd daarom de bisschop van Rome als het hoofd van de kerk. Het pausdom van de Rooms Katholieke kerk is in zekere zin afkomstig van Irenaeus.

Volgens Irenaeus heeft God voor de schepping Jezus verwekt. Jezus is ondergeschikt aan God de Vader. Irenaeus stelt een cruciale vraag: Hoe kon God een Zoon verwekken en slechts één God blijven? Als Jezus God is, onderwijzen Christenen dan geen polytheïsme? In een poging om het monotheïsme van God te benadrukken, stelt hij dat de logos, Jezus, onafscheidelijk was van de Vader, net zoals licht onafscheidelijk is van de zon. Irenaeus zegt dan dat zulke dingen onkenbaar waren voor mensen en niet geopenbaard worden in de Schrift. Hiermee is hij de eerste die de relatie tussen Jezus en God tot een mysterie verklaart.

5.1.9 Conclusie

In de Tweede eeuw na Chr. bestaat een breed scala van gedachten over Jezus. Aanvankelijk wordt hij gezien als een mens die door God tot Messias is aangesteld. Geleidelijk aan doet de leer zijn intreden dat Jezus ook God is. Jezus zou door God verwekt zijn voordat de tijd werd geschapen. De meeste kerkvaders die deze mening hebben, benadrukken dat Jezus in alles is onderworpen aan God. Het lijkt er op dat in de tweede eeuw verschillende meningen over Jezus nog naast elkaar konden bestaan zonder dat dit leidde tot heftige discussies.

Kenmerkend voor de periode is ook de zware christenvervolging binnen het Romeinse rijk. Veel kerkvaders in die tijd zijn daar het slachtoffer van geworden. Echter zij hebben ook hun uiterste best gedaan om het Christendom te verdedigen door het voor te stellen als een in moreel opzicht hogere godsdienst dan de traditionele godsdiensten die binnen het Romeinse rijk werden beleden. Ook zochten zij aansluiting bij de filosofie van Plato om het Christendom maatschappelijke aanzien te geven. Omdat veel kerkvaders uit die tijd overtuigde aanhangers waren van deze filosofie introduceerden zij begrippen uit deze filosofie in het Christendom. Zo werd Jezus in de tweede eeuw door sommigen al gezien als de logos van God.

Aan het einde van de tweede eeuw is het Hebreeuws denken totaal naar de achtergrond verdwenen. De gedachte dat Jezus God is en dat de Joden dus God vermoord hebben ontstaat in 167 na Chr. in een passiestuk dat werd geschreven door Melito van Sardis, een invloedrijke bisschop uit Smyrna.

5.2 Ontwikkelingen in de derde eeuw

In de derde eeuw wordt de gedachte dat Jezus God is steeds breder aanvaard. Veel meer dan in de vorige eeuw wordt de discussie gevoerd wat de Godheid van Jezus dan wel inhoud. Hoe verhouden de Vader en de Zoon zich tot elkaar? Deze discussie wordt fel gevoerd en de verliezer wordt geëxcommuniceerd. Dat wil zeggen uit de plaatselijke christelijke gemeenschap gebannen.

5.2.1 Clement van Alexandrië (ca. 135 – ca. 215 na Chr.)

Clement gaf leiding aan een school in de Griekse stad Alexandrië waar het Christendom werd onderwezen. Hij was erop gericht om het Christendom respectabel te maken voor de buitenwereld. Dit deed hij door het evangelie te verwoorden in termen waarmee het begrepen kon worden door mensen die bekend waren met de hoogste vormen van de Griekse cultuur.

Volgens Clement waren Plato en de andere Griekse filosofen geïnspireerd door de logos, hoewel niet in dezelfde mate als de Hebreeuwse profeten. Met logos bedoelde Clement: de rede, logica en de schepping van God tot uitdrukking gebracht in Jezus. Clement is een leerling van Plato en legt een deel van een brief van Plato als volgt uit: “Voor mijzelf kan ik de betekenis van deze tekst alleen begrijpen als verwijzend naar de heilige drie-eenheid: want de derde is de heilige Geest, en de tweede de Zoon, door wie alle dingen zijn gemaakt volgens de wil van de Vader”. Dus Clement presenteert God, Jezus en de heilige Geest in het neo-platonisch kader van: de Ene, de rede of verstand en de wereld ziel.

Verder beschouwde Clement Christus nog steeds als een geschapen wezen dat ondergeschikt was aan de Vader. Hiervoor is hij later zwaar bekritiseerd. Het werd zelfs als godslastering beschouwd. Wat dat betreft hoort hij nog bij de kerkvaders van de tweede eeuw.

5.2.2 Tertullianus (ca. 160 – ca. 230 na Chr.)

De kerkvader Tertullianus introduceerde ongeveer 200 na Chr. het begrip “drie-eenheid” zoals dat ook nu nog door bijna de hele Christenheid wordt beleden. Door zijn krachtige en heldere Latijnse schrijfstijl – hij was de eerste kerkvader die in het Latijn schreef – geldt hij als de schepper en vader van het Kerklatijn. Omdat het Latijn in die dagen in een belangrijk deel van het Romeinse Rijk de voertaal was, kreeg hij heel veel invloed binnen de jonge kerk.

Tertullianus noemde de Vader, de Zoon en de heilige Geest drie personen (tres personae) die samen één goddelijk wezen (una substantia) vormden. Voor deze leer bedacht hij het woord drie-eenheid (trinitas). Dus God bestaat volgens Tertullianus in één wezen en drie personen. De doordenking van de drie-eenheid, een centraal leerstuk in het christelijk belijden, gaat goeddeels terug op het werk van Tertullianus. Deze doordenking leidt dan tot de conclusie dat Vader, Zoon en heilige Geest alle drie eeuwig, almachtig, alwetend en gelijk in hiërarchie zijn. Want anders zou er geen sprake kunnen zijn van één wezen.

Van Tertullianus is ook het idee dat Christus een echt mens en tegelijk ook echt God is. Christus is volgens Tertullianus God en mens tegelijk.

5.2.3 Sabellius (ca. 215)

Sabellius, een priester afkomstig uit Noord Afrika en later vooral actief in Rome, leerde dat God één en ondeelbaar is en dat de Vader, de Zoon en de Geest slechts verschillende wijzen (modi) zijn waarop God zich manifesteert. Hij verwerpt dus de idee dat de Vader, de Zoon en de heilige Geest drie afzonderlijke personen zijn. Jezus is precies op de zelfde manier God als JHWH. Hij is alleen een andere verschijningsvorm van God. Echter al snel kreeg de leer van Tertullianus de overhand en werd de leer van Sabellius gezien als een dwaling.

5.2.4 Synode van Antiochië

In kerk van het oostelijk deel van het Romeinse Rijk en in de landen die nog verder naar het oosten liggen en waar het Christendom voet aan de grond had gekregen, heerste algemeen de opvatting dat Jezus een mens was. Tegen de opvatting van Tertullianus en Sabellius werd daar fel geprotesteerd. In 268 na Chr. werd daarom door de oostelijke kerk een vergadering in Antiochië belegd over de aard van Jezus. Daar werd vastgesteld dat Jezus ongelijk was aan de Vader en ook ondergeschikt was aan Hem. Deze synode heeft niet veel gevolgen gehad en is in de geschiedenis naar de achtergrond gegaan omdat het een leer vertegenwoordigde die Rome sterk afkeurde.

5.2.5 Conclusies

Aan het einde van de derde eeuw is de leer dat Jezus een mens was die door JHWH als Messias is aangewezen, volledig uit beeld bij de grote massa van de Christenheid. De gedachte van de leer van de drie-eenheid zoals verwoord door Tertullianus, verbreidde zich steeds verder, ook al omdat Tertullianus schreef in de volktaal, het Latijn, van het West Romeinse rijk. Maar het idee dat Jezus wel God was, maar ondergeschikt aan God de Vader is bij velen nog aanwezig. Het lijkt er op dat de discussie tussen de gelovigen over de status van God en Jezus scherper werd gevoerd dan in de tweede eeuw. Is God één wezen met drie verschijningsvormen of één wezen met drie personen?

Inmiddels was het Christendom zo verspreid in het Romeinse rijk dat het niet meer genegeerd kon worden of door extreme vervolging met grove martelingen kon worden gedecimeerd. Steeds meer Christenen bekleedden hoge functies en werden steeds meer gerespecteerd. De oorspronkelijke Romeinse godsdienst met de vele goden raakte uit de belangstelling. Daarvoor in de plaats kwam het Christendom dat voor iedereen was, geen moeilijke inwijdingsrituelen kende en waarin vooral geloof centraal stond.

5.3 Ontwikkelingen in de vierde eeuw

5.3.1 Arius

Arius leefde van ca. 250 tot 336 na Chr. Hij was een man uit Libië die zijn opleiding kreeg in Antiochië en werd één van de kerkleiders in Alexandrië in Egypte. Hij was geliefd bij het volk. Arius leerde dat Jezus als Zoon van God uit de Vader was voortgekomen voor dat de wereld werd geschapen. Hij zag de Zoon als de logos, het woord van God en een wezen dat op God lijkt. Jezus is niet zoals de Vader eeuwig. Alleen de Vader is volgens Arius eeuwig. Verder is Jezus ondergeschikt aan de Vader en de heilige Geest is weer ondergeschikt aan zowel de Vader als aan Jezus.

Zijn meerdere, Patriarch Alexander, besloot de leer van Arius over Jezus voor te leggen aan een synode van Egyptische bisschoppen. Deze synode vond omstreeks 320 plaats. Zijn leer werd er veroordeeld. Alexander riep hem op zich aan het oordeel van de synode te onderwerpen. Arius weigerde dat, zodat Alexander zich genoodzaakt voelde hem te excommuniceren. Arius sloeg op de vlucht naar Caesarea waar hij werd opgevangen door de plaatselijke bisschop. Daarvandaan stuurde hij een brief naar bisschop Eusebius van de keizerlijke residentiestad Nicomedia, een oude vriend. Eusebius wierp zich op als verdediger van Arius. Wat volgde was een theologische geschil dat de gemoederen in heel het Romeinse Rijk bezighield.

De aanhangers van de leer van de drie-eenheid, met Rome als centrum, waren fel gekant tegen hem. Er ontstond daardoor in het begin van de 4de eeuw een felle strijd tussen de aanhangers van Arius en zijn tegenstanders onder aanvoering van de patriarch Alexander en diens spreekbuis de diaken Athanasius. De strijd werd beslecht op het Concilie van Nicea en Arius werd als ketter verbannen. Al heel snel echter werd zijn verbanning opgeheven en de dag voordat hij weer officieel toegelaten zou worden in de kerk – het zou met een inwijdingsplechtigheid worden gevierd – stierf hij. Zijn vrienden beweren dat vergiftiging de doodsoorzaak was.

5.3.2 Het Concilie van Nicea

In 325 na Chr. werd in Nicea een kerkvergadering bijeen geroepen door Constantijn de Grote, keizer van het Romeinse Rijk. Constantijn was zelf nog geen Christen maar een aanbidder van de onoverwinnelijke zon. Hij zag groot strategisch voordeel in het Christendom als samenbindende factor binnen het Romeinse Rijk. Constantijn begreep dat de “christelijke” religie – al was ze inmiddels afvallig en door en door verdorven – doeltreffend kon worden gebruikt als een vernieuwende en verenigende kracht ter verwezenlijking van zijn grootse plan om een absoluut heerser te worden. Hij nam de grondslagen van het afvallige christendom over om steun te winnen ter bevordering van zijn eigen politieke doeleinden en besloot de mensen te verenigen onder één “katholieke” of universele religie. Heidense gewoonten en vieringen kregen een “christelijke” naam en “christelijke” geestelijken ontvingen de status, het salaris en het invloedrijke gezag van heidense priesters.

De gewelddadige ruzie tussen de voor en tegenstanders van de leer van de drie-eenheid waren niet bevorderlijk voor de gewenste eenheid binnen het Romeinse Rijk en er moest dus een oplossing worden geforceerd.

Alle vertegenwoordigers van de kerken binnen het Romeinse Rijk werden uitgenodigd. Keizer Constantijn zat de vergadering voor en leidde de discussies. Het ging hem niet om de vraag of Athanasius dan wel Arius gelijk had, maar het bereiken van eenheid. De 300 afgevaardigden voelde natuurlijk de hete adem van de keizer in hun nek. Uiteindelijk bleek de leer van de drie-eenheid van Tertullianus zoals verwoord door Athanasius het meerderheidsstandpunt te zijn. Deze leer werd uitgeroepen tot de officiële leer van de Rooms Katholieke kerk. Jezus kreeg zo de officiële status van gelijk aan God de Vader: ongeschapen, eeuwig, almachtig en alwetend. Maar toch is er sprake van één God. De show van overeenstemming deed Constantijn genoegen, die geen verstand had van de theologische kwesties.
De vreemde situatie was nu ontstaan dat de staat aan de kerk oplegde te geloven dat Jezus de zelfde was als God de Vader. Maar van unanimiteit binnen de vertegenwoordigers van de kerken was geen sprake. Rond Rome was de leer van Athanasius populair en in het oosten van het Romeinse rijk en bij de Germaanse stammen in het noorden die van Arius.

5.3.3 De periode tussen de Concilies van Nicea en Constantinopel

Na de raad bleven de bisschoppen ieder hun eigen leer verkondigen en woedde het conflict tussen de aanhangers van Arius en Athanasius nog bijna zestig jaar voort. Arius werd verbannen, maar hij en zijn volgelingen slaagde erin om keizerlijke gunst te herwinnen. Athanasius raakte daarop in ongenade en werd niet minder dan vijf keer verbannen door verschillende keizers die nu binnen de kerk de hoogste macht vertegenwoordigden. In de kerkvergaderingen die de verschillende keizers belegden, stemden de bisschoppen vaak in overeenstemming met de wil van de keizer. De tweespalt tussen aanhangers van Athanasius en die van Arius bleef bestaan. De voortdurende geschillen waren soms gewelddadig en bloedig. Christenen begonnen elkaar af te slachten over hun standpunten over Jezus en God. Over de nasleep van het Concilie van Nicea schrijft de bekende historicus Will Durant (The Story of Civilization, Vol. 4: The Age of Faith, 1950, p. 8) dat waarschijnlijk in deze periode meer Christenen zijn afgeslacht door Christenen dan door alle vervolgingen van Christenen door heidenen in de geschiedenis van Rome samen. Over de periode van 340 tot 380 na Chr. schrijft professor Harold Brown dat de geschiedenis van de leer van de drie-eenheid veel weg heeft van intriges van een gewelddadige bende en dat de leiding van de heilige Geest ver te zoeken was. Een kerkvader verzucht in een brief dat de meeste bisschoppen in die tijd vooral verzot zijn op geld en ruziemaken.

Inmiddels was ook de heilige Geest een discussiepunt geworden. Was de heilige Geest een synoniem voor God de Vader? Was de heilige Geest een aparte persoon naast God de Vader en Jezus de Messias? Was de heilige Geest ondergeschikt aan de Vader?

5.3.4 Het concilie van Constantinopel

In het jaar 381 belegde Theodosius de Grote, keizer van het Romeinse Rijk, een concilie in Constantinopel om de bovengenoemde geschillen op te lossen. Gregorius van Nazianzus, toen net benoemd tot aartsbisschop van Constantinopel, zat het concilie voor. Maar vanwege ziekte en intriges op het concilie trok hij zich al snel terug. Nectarius, een bestuurder van Constantinopel, werd de nieuwe voorzitter. Hij was geen Christen en moest daarom in allerijl onderwezen worden in de beginselen van het christelijk geloof en daarna worden gedoopt. Het is natuurlijk heel bizar dat een man die geen Christen is, de vergadering leidde die de leer over het wezen van God moest vaststellen. Weer stond niet de waarheid maar het verkrijgen van eenheid centraal. In deze kerkvergadering was een aantal bisschoppen die hun wortels hadden in de Griekse filosofie en vooral in de ideeën van Plato heel dominant aanwezig. Uiteindelijk werd hier de leer van de drie-eenheid officieel vastgesteld en de lering van Arius verworpen. Hier speelde natuurlijk de keizer die een aanhanger was van de leer de drie-eenheid een doorslaggevende rol. Vanaf dat moment gold de leer van de drie-eenheid als de officiële leer van de kerk. Echter de theologische discussie was nog verre van afgerond. Keizer Theodosius vaardigde edicten uit dat iedereen in de leer van de drie-eenheid moest geloven en dat de “gekken” die dat niet deden, moesten worden gebrandmerkt. Ook mochten hun samenkomsten geen kerken genoemd worden. Er volgt ook een dreigement: “Zij zullen in de eerste plaats lijden aan de straf van de goddelijke veroordeling en in de tweede plaats door ons gestraft worden met een straf die wij volgens de wil van de hemel zullen vaststellen.”

5.3.5 Conclusies

Aan het einde van de vierde eeuw ontstaat wat betreft het denken over de leer van de drie-eenheid padafhankelijkheid. Dat wil zeggen om sociaal en psychologische reden is het heel moeilijk om van de eenmaal ingeslagen weg van de drie-eenheid zoals Tertullianus dat leerde en in de verschillende concilies is vastgelegd en bijvoorbeeld door Augustinus uitgebreid is beschreven, af te wijken. De argumenten zijn ingesleten in het denken. Vooral grote namen uit het verleden kan men niet zomaar tegenspreken. Daarvan afwijken is voor velen onmogelijk. De Rooms Katholieke kerk streeft naar stabiliteit en die werd met harde hand afgedwongen. Zelfs kleine veranderingen kunnen niet meer worden doorgevoerd. Andere opvattingen, hoe goed ook onderbouwd, zijn niet meer levensvatbaar. Padafhankelijkheid geldt vooral voor die gebieden waar de Rooms Katholieke kerk directe en grote invloed heeft.

5.4 Hoe het verder ging

Het concilie van Chalcedon, een oude Byzantijnse havenstad aan de Bosporus, was een oecumenisch concilie dat werd gehouden in het jaar 451. Daar werd vastgelegd dat Jezus, de tweede persoon in de drie-eenheid, volledig de menselijke natuur en de goddelijke natuur bezit.

Na het concilie van Constantinopel duurde het eeuwen voordat de leer van de drie-eenheid door heel de Christenheid werd aanvaard. In het westen van Europa heeft dat nog tot de zevende of de achtste eeuw geduurd. Later werd door de inquisitie de geloofsleer fanatiek gehandhaafd. Steeds weer waren er mensen die de leer van de drie-eenheid afwezen en dat met de dood moesten bekopen. Een voorbeeld hiervan zijn de Waldezen. De Waldenzen waren eenvoudige mensen in Noord Italië die volledig volgens Bijbelse principes wilden leven. Alles wat niet in de Bijbel stond werd afgewezen. Ook verwierpen zij de leer van de drie-eenheid. Zij zijn op de meest gruwelijke manier afgeslacht door de inquisitie.

In de reformatie werd, in tegenstelling tot zo veel leerstellingen van de Rooms Katholieke kerk, de leer van de drie-eenheid niet algemeen ter discussie gesteld. Ook de reformator Calvijn zag er niet tegenop mensen die de leer van de drie-eenheid niet onderschreven, de dood in te jagen. Dit overkwam Michael Servet, een briljante geleerde die wat theologie betreft terug wilde naar de tijd van Jezus en de apostelen. Hij schreef een boek over de dwaling van de leer van de drie-eenheid en stelt dat Christus, voordat hij geboren werd, bij God alleen in gedachte heeft bestaan. Zwingli was van oordeel dat Servet zijn dwaling moest herroepen of anders onschadelijk moest worden gemaakt. Na meerdere publicaties moet hij onderduiken. Maar in een kerkdienst die Servet bezocht werd hij door Calvijn herkend. Die liet hem gevangen nemen. Hij werd veroordeeld en vond op de brandstapel de dood. Calvijns gezag steeg na dit proces. Hij werd gezien als een verdediger van het ware geloof.

Tot diep in de twintigste eeuw werd de leer van de drie-eenheid algemeen binnen alle kerken beschouwd als de waarheid waar onmogelijk aan getornd kon worden. Een uitzondering hierop zijn de Jehova’s getuigen, een stroming die in 1830 ontstaat en Jezus wel als Messias maar niet als God zien. Pas de laatste paar decennia en zeker door de opkomst van de messiaanse beweging komt daar langzaam verandering in. Maar nog steeds is het binnen de traditionele kerken, bij de baptisten, evangelische groepen en binnen de pinksterbeweging niet gebruikelijk om de leer van de drie-eenheid ter discussie te stellen.

 

6. Samenvatting en conclusies

Na Alexander de Grote was een groot deel van de landen doordrenkt geraakt met het Griekse denken en de Griekse cultuur. Ook met het Romeinse rijk dat daarna opkwam was dat het geval. Door toedoen van de farizeeën en de Hasmoneeën lag dit in Israël heel anders. Daar bleef de oude Hebreeuwse denkwijze en cultuur goeddeels in tact. Het gevolg was enerzijds dat de Joden weigerden te integreren in Romeinse rijk en dat anderzijds bij de meeste Romeinen een diepe afkeer bestond tegen alles wat Joods was. Dit werd nog verergerd door de verschillende opstanden van de Joden tegen de Romeinen. Er was daarom bij de kerkleiders in de tweede eeuw en later er veel aan gelegen niet op Joden te lijken. Zij zette zich vaak af tegen alles wat Joods was. Dit verklaart waarom het Christendom zich na de tijd van de apostelen afscheidde van het Jodendom. Met deze afscheiding raakte de vroege kerkleiders ook het zicht op de Hebreeuwse uitleg van Tenach, de Joodse Bijbel, kwijt. Dit gold zeker ook voor het zicht op God, Jezus de Messias en de heilige Geest.

De leer van de drie-eenheid is in de tweede en derde eeuw na Chr. door de kerkvaders in elkaar geflanst. Jezus was achtereenvolgens: mens, een god geschapen door en onderworpen aan God de Vader en uiteindelijk niet geschapen en gelijkwaardig aan de Vader. De heilige Geest is pas in de vierde eeuw onderwerp van discussie geworden. Uiteindelijk resulteerde eind vierde eeuw het dogma van de drie-eenheid dat door wet en met geweld door de staat aan de kerk werd opgelegd.

 

De wortels van de leer van de drie-eenheid gaan terug op de leer van Plato en de Stoïcijnen. De aanhangers van de filosofie van Plato onderscheiden drie goddelijke entiteiten: de Ene dat is de hoogste god, de Demiurg, later onder invloed van de Stoïcijnen gezien als de logos en de wereldziel. De Demiurg / logos en de wereldziel waren goddelijk en voortgekomen uit de Ene. De Demiurg / logos had de wereld geschapen. De kerkvaders waren doorgaans doortrokken van deze leer en beschouwden de logos als Jezus en vonden dus dat Jezus de wereld had geschapen. Zij zagen in de proloog van het Johannes-evangelie een bevestiging van dit dogma.

Bezien wij de gang van zaken bij de verschillende concilies waar de leer van de drie-eenheid uiteindelijk als de “juiste” leer is vastgelegd dan valt op dat:

  • het uiteindelijk gaat om het belang van het Romeinse rijk;
  • de aanwezige bisschoppen de keizer naar de ogen kijken;
  • het wemelde van allerlei intriges, haat en bedrog;
  • de leiding van de heilige Geest ver te zoeken is.

Houden wij de manier van redeneren van de vroege kerkvaders die geleid heeft tot de leer van de drie-eenheid, aan tegen enkele principes voor goede Bijbeluitleg, dan moeten wij de volgende conclusies trekken:

  • God en de hemelse dingen zijn alleen door openbaring te kennen, maar de leer van de drie-eenheid berust niet op openbaring maar op filosofisch georiënteerde redeneringen;
  • De Tora is het wettelijk kader waaraan iedere Bijbeluitleg moet voldoen. De Tora zegt: alleen JHWH is God, buiten Hem is er geen God (Deuteronomium 4:35) en JHWH is de schepper van de hemel en de aarde (Genesis 2:$). De leer van de drie-eenheid voldoet daarom niet aan de Tora;
  • Hebreeuwse begrippen blijven ook gelden in het Nieuwe Testament. Dit houdt bijvoorbeeld in dat zaken die nog moeten gebeuren maar bij JHWH vaststaan, in de verleden tijd worden weergegeven. Het gaat hier om de plannen van God. Hiervoor wordt soms ook de uitdrukking “voor de grondlegging der wereld ” gebruikt. Daarom lijkt het soms dat Jezus voordat hij werd geboren al in de hemel bestond. Dat is dus een misvatting. Ook op dit punt is de leer van de drie-eenheid in strijd met het Bijbels denken;
  • De uitleg van de proloog van het Johannes evangelie is een typisch voorbeeld van de Pardes, de Joodse wijze van uitleg van de Bijbel in vier verschillende fasen van abstractie. Johannes 1:1: “In een begin was het woord (logos) en het woord (logos) was bij de ene God, en God was het woord (logos). Dit was in aanvang bij de ene God” heeft betrekking op de eerste fase van de Pardes. Het gaat dan altijd om de letterlijk uitgelegd. Logos betekent daar gewoon het door God gesproken woord bij de schepping (Genesis 1). Bij de Griekse uitleg van deze tekst wordt het woord logos allegorisch uitgelegd en staat dan voor Jezus. Deze uitleg is dus in strijd met de Joodse manier van denken van Johannes.

Joden maken aliyah. Dat betekent de terugkeer van Joden vanuit alle windstreken naar Israël, het maken, maar dat niet letterlijk maar geestelijk. Terug naar de Hebreeuwse uitleg van de Bijbel zoals Jezus en de apostelen dat deden. Terug van Rome naar Jeruzalem; terug naar de Tora. Jesaja zegt het zo:

Jesaja 2:2-3

Het zal in het laatste der dagen geschieden dat de berg van het huis van JHWH vast zal staan als de hoogste van de bergen, en dat hij verheven zal worden boven de heuvels,

en dat alle heidenvolken ernaartoe zullen stromen. Vele volken zullen gaan en zeggen:

Kom, laten wij opgaan naar de berg van JHWH, naar het huis van de God van Jakob;

dan zal Hij ons onderwijzen aangaande Zijn wegen, en zullen wij Zijn paden bewandelen.

Want uit Sion zal de wet uitgaan, en het woord van JHWH uit Jeruzalem.